Schooluitval in het Brussels Gewest

 

 

Uit de school vallen?

Schooluitval kan gaan over jongeren die nog tot hun 18 jaar verplicht zijn om naar school te gaan maar die fysiek niet aanwezig zijn op de schoolbanken of die mentaal hebben afgehaakt en gedemotiveerd zijn om de tijd op school ‘nuttig te besteden’. De scholen zijn verplicht om absenteïsme te melden, maar doordat er in Brussel zowel Nederlandstalige als Franstalige scholen actief zijn, is het erg moeilijk om cijfers te krijgen over de omvang van het probleem.  Als belangrijkste oorzaken van problematische afwezigheden worden vaak gebrek aan motivatie, laag welbevinden op school, een problematische thuissituatie en een combinatie van meerdere problemen vernoemd (Lamote 2011). Wanneer een jongere meerderjarig en dus niet meer schoolplichtig is, kan men eveneens spreken van schooluitval wanneer deze jongere de secundaire school verlaat zonder diploma op zak. Men noemt ze ook wel de ‘vroegtijdige schoolverlaters’.

 

Wie verlaat de school zonder diploma

Het vroegtijdig schoolverlaten is het resultaat van een lang proces en staat in verband met verschillende factoren. Het is de ultieme fase van een opeenstapeling van moeilijkheden op school, van gedemotiveerd geraken. De oorzaak is te zoeken in sociale, individuele en organisatorische factoren. De voornaamste reden is de sociale ongelijkheid die sterker wordt in de huidige maatschappij. Voor velen is het moeilijk om een positief toekomstbeeld te hebben en daarnaar toe te werken. Het is een individueel en vaak zeer complex verhaal, het onderzoek naar schooluitval wordt dan ook weinig ondersteund door statistieken. In onderzoek vindt men wel steeds een effect van sociaaleconomische kenmerken op vroegtijdig schoolverlaten. Daarnaast blijken jongens een verhoogde kans te hebben om vroegtijdig de school te verlaten. Ook kenmerken van de schoolse carrière spelen een rol zoals de (aanvangs)prestaties, zittenblijven, schoolveranderingen en verlaging in betrokkenheid.

 

Kenmerken van schoolverlaters

  • Het sociaaleconomisch statuut van de jongere hangt vaak sterk samen met het sociaaleconomisch statuut van zijn of haar ouders. Meer dan 70 % van de 15-34 jarigen in het Brussels Gewest die het regulier onderwijs al voor het hoger secundair onderwijs verlaten hebben, hebben ouders die laaggeschoold zijn.
  • Van de Brusselse jongeren met de Belgische nationaliteit, heeft 17,5 % geen diploma hoger secundair onderwijs (versus 11,0 % voor het hele land).  Onder de jonge niet-Belgische Brusselaars, bevinden zich 31,7 % van de niet-Europeanen zich in deze situatie tegenover slechts 13,7 % van de Europeanen. Brussel wordt geconfronteerd met jongere immigranten die zich in het gewest komen vestigen zonder diploma equivalent aan het hoger secundair onderwijs in België. Deze jongeren zullen in deze cijfers dan ook beschouwd worden als laaggeschoolde jongeren.
  • De reeds opgelopen schoolachterstand speelt ook een rol.
    Natuurlijk kunnen verschillende redenen dergelijke schoolachterstand verklaren zoals gezondheidsproblemen, leermoeilijkheden of moeilijkheden om de taal te begrijpen. Ook kinderen die in het midden van het schooljaar vanuit het buitenland komen kunnen een achterstand oplopen. Een (kleine) schoolachterstand oplopen betekent bovendien niet per definitie dat het kind zijn of haar schooltijd niet met succes zal afronden.Voor het schooljaar 2009-2010 bedroeg het aandeel leerlingen dat bij aanvang van hun eerste jaar secundair onderwijs al minstens twee jaar schoolachterstand opliep 17,0 % in Brussel. De jongens hebben vaker een schoolachterstand van twee jaar dan de meisjes. Bij leerlingen van het 3e jaar secundair onderwijs bedraagt het aandeel leerlingen met schoolse vertraging van twee jaar of meer in hetzelfde schooljaar 31,1% (ongeacht de onderwijsvorm), bij leerlingen in het 5e jaar is dit aandeel 40,8 %.
  • Het aandeel varieert sterk tussen de Brusselse gemeenten. We vinden de hoogste aandelen in de gemeenten met een laag socio-economisch statuut: Sint-Joost-ten-Node scoort het hoogste (24,6 %). In de gemeenten met een hoog socio-economisch statuut vinden we de laagste aandelen terug: Sint-Pieters-Woluwe heeft het laagste percentage (4,9 %). Het aandeel kinderen in de gemeente die een groter risico lopen (kinderen die opgroeien in armoede, nieuwkomers enzovoort) verklaren gedeeltelijk de grote verschillen tussen de gemeenten.

 

Het verband tussen armoede en schooluitval

Er kan een tweezijdig verband zijn tussen armoede en een laag opleidingsniveau. Aan de ene kant lopen kinderen die opgroeien in armoede meer risico om een moeilijke schooltijd te doorlopen. Aan de andere kant zullen jongeren die de school zonder diploma verlaten, op volwassen leeftijd geconfronteerd worden met een groter armoederisico. In het bijzonder omdat de laagst geschoolden meer problemen ondervinden om een job te vinden en vaak enkel toegang hebben tot laaggeschoolde, slecht betaalde en instabiele jobs. Deze laaggeschoolde jongeren hebben het vaak moeilijk om een job te vinden. Slechts een derde (31,2 %) van de laaggeschoolde Brusselse jongeren is tewerkgesteld. Dit aandeel ligt lager in vergelijking met de andere twee gewesten (38,3 % in Wallonië en 55,6 % in Vlaanderen). Terwijl de Brusselse bevolking een hoger aandeel laaggeschoolde jongeren telt, wordt de Brusselse arbeidsmarkt steeds meer gekenmerkt door zeer hoge kwalificatievereisten. In 2008 werd meer dan de helft van de arbeidsplaatsen ingenomen door werknemers met een diploma hoger onderwijs terwijl dit aandeel voor de rest van het land ongeveer 38 % bedraagt. Tussen 1989 en 2007 daalde het aantal laaggeschoolde werknemers in het Brussels Gewest met ongeveer 40 % terwijl het aantal hooggeschoolde werknemers met ongeveer 60 % steeg (Gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling, 2011, p. 106). Onderwijs vervult dus een heel belangrijke rol in de verdere beroepsloopbaan en het behalen van een kwalificatie biedt nog steeds betere perspectieven op de arbeidsmarkt.

 

Akkoorden tussen de sectoren

In 2007 zijn er rond spijbelgedrag vanuit het ministerie van onderwijs akkoorden tussen de sectoren  opgemaakt. Er werden toen afspraken, modelformulieren en een databank met de CLB-artsen opgemaakt.
  • Dixit-attesten zijn attesten die louter op de verklaring van de leerling gebaseerd zijn en niet op een echte diagnose. In het samenwerkingsprotocol werd afgesproken dat leerlingen met (meerdere) dixit-attesten door de school als problematisch afwezig worden beschouwd. Dit leidt er toe dat de school en het CLB de leerling nauw opvolgen en een gepaste begeleiding opstarten vanaf de eerste dag. De voornaamste bedoeling is een signaalfunctie te creëren om leerlingen te helpen. Voor de dixit-attesten bereikten verschillende artsenverenigingen en de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren een akkoord over een model. Ook het sportattest (attest lichamelijke opvoeding) werd ondertussen vereenvoudigd.
  • Er werd toen ook een inlegger voor in het voorschrijfboekje opgemaakt met daarop heel kort uitleg over hoe u als arts de school en het CLB kan helpen bij het voorkomen en aanpakken van spijbelen.
  • Meer info voor artsen over het spijbelactieplan

Reacties

Populaire posts