1 op 10 in lagere school heeft een leerstoornis
In het zesde leerjaar heeft 1 op 10 minstens één
leerstoornis, zoals dyslexie of ADHD. En bijna een kwart van de
leerlingen in het basisonderwijs heeft er verschillende. ‘De jacht op
diagnoses lijkt geopend', waarschuwt VUB-professor Wim Van den Broeck.
‘Ouders beseffen dat ze met een bijhorend attest van een logopedist
extra omkadering krijgen voor hun kind en hen op die manier makkelijker
door hun schoolcarrière kunnen loodsen.'
Onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel
(VUB) onderzochten voor het eerst hoeveel kinderen in het basisonderwijs
met leerstoornissen kampen. Professor Wim Van den Broeck, Kathleen
Heyrinck en Eva Geerts ondervroegen 11.700 Nederlandstalige
schoolkinderen uit 71scholen. Zowel in Vlaanderen als in Brussel. ADHD,
dyslexie (leesstoornis), dysorthografie (schrijfstoornis), autisme,
dyspraxie (motorische ontwikkelingsstoornis) of dyscalculie
(rekenstoornis): voor iedereen bestaat er een etiket.
Gemeengoed
Gemiddeld heeft 7,5 procent van alle leerlingen minstens één leerstoornis. In het eerste leerjaar blijft het beperkt tot 3,5procent, dat aantal groeit tot 10,5procent in het zesde leerjaar. ‘De statistieken worden bovendien onderschat. Ze houden geen rekening met de diagnoses in het buitengewoon lager onderwijs en de eerste jaren van het secundair', zegt Wim Van den Broeck van de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen.
De cijfers zijn ‘vrij hoog', klinkt het. ‘Er is duidelijk een evolutie aan de gang', zegt Van den Broeck. ‘En dat is niet zo verwonderlijk: leerstoornissen zijn gemeengoed geworden. Iedereen weet maar al te goed wat ADHD of dyslexie is. Daardoor gaan ouders sneller aankloppen bij een logopedist, arts of psycholoog. En ik geef ze geen ongelijk: iedereen wil het beste voor zijn kind.'
‘Het beste', dat is een vlekkeloze schoolcarrière, met zo weinig mogelijk hindernissen. ‘Door leerstoornissen te koppelen aan maatregelen, krijg je bijna een jacht op diagnoses. Ouders beseffen dat ze zo extra omkadering krijgen voor hun kind. Een rekenmachine bij dyscalculie, bijvoorbeeld. Of extra tijd voor een toets, bij dyslexie. Al zijn scholen niet verplicht dat zomaar toe te staan. Sommige directies sturen hun leerlingen voor verder onderzoek naar het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB).'
‘Evenveel kans voor iedereen'
Opvallend: bij kinderen wiens ouders een secundair of hoge schooldiploma hebben, wordt tien tot vijftien procent vaker een diagnose gesteld. Kinderen waarvan de ouders enkel een diploma lager onderwijs hebben, hebben de laagste kans op een diagnose (1procent). En ook universitairen laten hun kinderen niet zo snel een etiket opplakken (3procent). ‘Sociaal achtergestelde milieus kennen de leerstoornissen niet, en hebben de middelen niet om naar een specialist te stappen. Voor universitairen is het dan weer een taboe dat hun kind een gedragsstoornis heeft. Ze lossen de problemen soms zelf op. Zonder hulp van buitenaf.'
Professor Van den Broeck kaart die ongelijkheid aan en pleit voor meer duidelijkheid. ‘Iedereen moet evenveel kans krijgen op een diagnose. Dat kan alleen maar als de CLB's terug het overzicht krijgen. Nu komt er te veel druk op de logopedisten om attesten uit te schrijven, terwijl heel wat lees- of rekenproblemen op school met ondersteuning van het CLB kunnen opgelost worden. Zonder dat de kinderen daarvoor een label moeten krijgen.'
Bron: http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120903_00281980
Gemeengoed
Gemiddeld heeft 7,5 procent van alle leerlingen minstens één leerstoornis. In het eerste leerjaar blijft het beperkt tot 3,5procent, dat aantal groeit tot 10,5procent in het zesde leerjaar. ‘De statistieken worden bovendien onderschat. Ze houden geen rekening met de diagnoses in het buitengewoon lager onderwijs en de eerste jaren van het secundair', zegt Wim Van den Broeck van de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen.
De cijfers zijn ‘vrij hoog', klinkt het. ‘Er is duidelijk een evolutie aan de gang', zegt Van den Broeck. ‘En dat is niet zo verwonderlijk: leerstoornissen zijn gemeengoed geworden. Iedereen weet maar al te goed wat ADHD of dyslexie is. Daardoor gaan ouders sneller aankloppen bij een logopedist, arts of psycholoog. En ik geef ze geen ongelijk: iedereen wil het beste voor zijn kind.'
‘Het beste', dat is een vlekkeloze schoolcarrière, met zo weinig mogelijk hindernissen. ‘Door leerstoornissen te koppelen aan maatregelen, krijg je bijna een jacht op diagnoses. Ouders beseffen dat ze zo extra omkadering krijgen voor hun kind. Een rekenmachine bij dyscalculie, bijvoorbeeld. Of extra tijd voor een toets, bij dyslexie. Al zijn scholen niet verplicht dat zomaar toe te staan. Sommige directies sturen hun leerlingen voor verder onderzoek naar het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB).'
‘Evenveel kans voor iedereen'
Opvallend: bij kinderen wiens ouders een secundair of hoge schooldiploma hebben, wordt tien tot vijftien procent vaker een diagnose gesteld. Kinderen waarvan de ouders enkel een diploma lager onderwijs hebben, hebben de laagste kans op een diagnose (1procent). En ook universitairen laten hun kinderen niet zo snel een etiket opplakken (3procent). ‘Sociaal achtergestelde milieus kennen de leerstoornissen niet, en hebben de middelen niet om naar een specialist te stappen. Voor universitairen is het dan weer een taboe dat hun kind een gedragsstoornis heeft. Ze lossen de problemen soms zelf op. Zonder hulp van buitenaf.'
Professor Van den Broeck kaart die ongelijkheid aan en pleit voor meer duidelijkheid. ‘Iedereen moet evenveel kans krijgen op een diagnose. Dat kan alleen maar als de CLB's terug het overzicht krijgen. Nu komt er te veel druk op de logopedisten om attesten uit te schrijven, terwijl heel wat lees- of rekenproblemen op school met ondersteuning van het CLB kunnen opgelost worden. Zonder dat de kinderen daarvoor een label moeten krijgen.'
Bron: http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120903_00281980
Reacties
Een reactie posten